Antaiji

Tempel van vrede

GENJÔKÔAN
Verwerkelijking van het fundamentele principe


Als alle dingen Boeddhaleer zijn, dan is er verwarring en ontwaken, oefening, leven en dood, alle boeddha's en levende wezens.
Als de tienduizend dingen zonder ik zijn, dan is er geen verwarring of ontwaken, noch boeddha’s of levende wezens, noch ontstaan of vergaan.
Omdat de weg van Boeddha ontspringt buiten overvloed en gebrek is er ontstaan en vergaan, verwarring en ontwaken, lijdende wezens en boeddha’s.
Maar al moge dat zo zijn, bloesem vergaat als een smachtende liefde en onkruid ontspruit tot ieders ergernis, en dat is alles.

Zelf naar voren treden om de tienduizend dingen te verlichten is verwarring. Het naar voren treden van de tienduizend dingen die het zelf oefenend verlichten, is ontwaken.
Zij die verwarring helemaal verlichten, zijn boeddha's. Zij die verlichting helemaal verwarren, zijn lijdende wezens. Er zijn mensen die verwerkelijking op verwerkelijking ervaren, en er zijn mensen die binnen de verwarring nog verder verwarren.
Als alle boeddha's werkelijk boeddha's zijn, beseffen ze niet dat zij boeddha's zijn. Niettemin zijn zij verwerkelijkte boeddha's, en blijven ze boeddhaschap verwerkelijken.

Als men met geheel het lichaam en geest een kleur ziet of met lichaam en geest tezamen een stem hoort, dan is dit, ook als men diepgaand begrijpt en inziet, niet zoals een spiegelbeeld in een spiegel verschijnt of als de maan en het water. Als de ene zijde wordt verlicht, blijft de andere donker.

De boeddha weg doorgronden is zichzelf doorgronden ( De boeddha weg volgen is zichzelf volgen/ De boeddha weg gaan is zelf gaan).
Zichzelf doorgronden (zichzelf volgen/ zelf gaan) is zichzelf vergeten.
Zichzelf vergeten is verlicht worden door de tienduizend dingen.
Verlicht worden door de tienduizend dingen, wil zeggen het wegvallen van zowel het eigen alsook andermans lichaam en geest.
De sporen van verlichting lossen op en deze spoorloze verlichting zet zich eindeloos voort.

Als een mens voor het eerst verlangt naar de leer, verwijderd hij zich daarmee ver van het oord van de leer. Zodra de leer op de juiste manier wordt overgedragen, is hij direct een oorspronkelijk, compleet mens.
Als een mens in een boot vaart en zijn ogen naar de oever richt, vergist hij zich te denken dat het de oever is die beweegt. Alleen als hij zijn blik zorgvuldig op de boot richt, realiseert hij zich dat de boot beweegt. Zo vergist zich ook diegene, die lichaam en geest door elkaar haalt en oordelen vormt over de tienduizend dingen, dat zijn geest van blijvende aard is. Maar als hij volledig betrokken is en thuiskomt op de huidige plek, zal de waarheid zich openbaren dat de tienduizend dingen zonder ik zijn.

Brandhout wordt as en kan niet opnieuw brandhout worden. Maar men moet het niet zo opvatten dat de as ‘achteraf’ en het brandhout ‘vooraf’ zij. Begrijp dat brandhout de verschijningsvorm van brandhout is waarin vooraf en achteraf vervat zijn. Ook al zijn vooraf en achteraf bestaand, toch is het bereik van vooraf en achteraf afgescheiden. Zo is ook as de verschijningsvorm van as, vooraf als achteraf.
Zoals brandhout geen brandhout meer wordt nadat het as is geworden, zo keert ook de mens niet terug tot leven na te zijn gestorven. Maar in Boeddha’s onderricht wordt ontkend dat leven tot sterven leidt. Daarom spreekt men van “het ongeborene”. Dat sterven niet tot leven leidt, is overeenkomstig de manier waarop Boeddha het Rad der Leer draait. Daarom spreekt men van “niet-gestorven”. Leven is een verschijningsvorm van tijd net zoals dood een verschijningsvorm van tijd is. Het is als met de winter en de lente: Niemand zegt dat de winter lente wordt en men zegt ook niet dat de lente zomer wordt.

Ontwaken is als de weerspiegeling van de maan op het water. De maan wordt niet nat, het wateroppervlak wordt niet doorbroken. Het licht is weids en groots, toch wordt het in een kleine plas water weerspiegeld. De hele maan, ja zelfs de hele hemel zijn zichtbaar in de dauw op het gras, zelfs in een enkele waterdruppel. De mens biedt geen weerstand aan het ontwaken, zoals ook een dauwdruppel de maan en de hemel niet tegenhoudt.
De diepte is bepalend voor de hoogte. Hoe kort of lang is de tijd? Onderzoek nauwgezet de uitgestrektheid van het water en de grenzeloosheid van hemel en maan!
Wie de leer nog niet geheel in lichaam en geest heeft opgenomen, voelt zich wellicht al snel voldaan. Als de leer lichaam en geest geheel vervult, is er een gevoel dat er nog iets ontbreekt.
Als bijvoorbeeld iemand met een boot naar het midden van de oceaan vaart waar geen bergen meer te zien zijn en vervolgens in alle hemelsrichtingen tuurt, dan moge de oceaan hem cirkelvormig voorkomen, andere vormen zijn er niet. De oceaan echter, is niet cirkelvormig noch vierkant maar bezit daarentegen onuitputtelijke verschijningsvormen. Het is als een paleis, of als een edelsteen. Alleen in onze waarneming is het cirkelvormig.
Zo is het ook met de tienduizend dingen: De stoffelijke wereld en de wereld voorbij vormen verschijnen op meerdere manieren en het oog ziet en begrijpt alleen dat wat binnen de horizont van zijn leren ligt. Als je naar de aard van de tienduizend dingen vraagt, mag je niet alleen maar rond en vierkant zien, maar zul je de al overschrijdende, onbegrensde verschijningsmogelijkheden van oceanen en bergen en alle hemelsrichtingen gewaar moeten worden. Weet dat dit niet alleen voor jouw verre omgeving geldt, maar ook hier direct voor je voeten en voor iedere, afzonderlijke druppel.

Een vis die in het water zwemt; hoe ver hij ook zwemt er komt geen eind aan het water. Een vogel die in de lucht vliegt; hoe ver hij ook vliegt, er komt geen eind aan de lucht. Zowel vis als vogel zijn nooit van water en lucht gescheiden geweest. Is hun behoefte groot, dan is hun veld groot. Is hun behoefte gering, dan is hun veld gering. Zo zullen ze nooit hun behoeften ten boven gaan en is er geen plek waar ze hun activiteit niet volledig ontplooien. Maar verlaat de vogel het luchtruim, dan zal hij onmiddellijk sterven. Verlaat de vis het water, dan zal hij onmiddellijk sterven. Weet, dat leven door het water geleefd wordt. Weet, dat de hemel leven volbrengt. De vogel belichaamt leven, de vis belichaamt leven. En het leven belichaamt de vogel, leven belichaamt de vis. En zo gaat het alsmaar verder. Zowel bij oefening-verwerkelijking als bij al wat leeft, zien we een zelfde verhouding.

Zou er echter een vogel of een vis zijn die eerst het water of de hemel gaat opmeten alvoor hij erin zwemt of vliegt, dan zal hij noch de weg, noch de plek in het water of de hemel vinden.

Alhier aanbeland, aldus gehandeld is dat de verwerkelijking van het fundamentele principe. De weg gevonden in dit ogenblik, is de verwerkelijking van het fundamentele principe. Zo zij het, daar deze weg en deze plek groot noch klein zijn, zelf noch iets erbuiten zijn, eerder bestaand noch in dit ogenblik verschijnend.

Zo is het ook als de mens de boeddhaweg oefenend verwerkelijkt. Het bereiken van de leer is het doordringen van de leer. Het vinden van een activiteit is het beoefenen van een activiteit.
Hier is de plek; hier ontvouwt zich de weg.

Daarom zijn de grenzen van inzicht niet afgebakend, want dit inzicht heeft eenzelfde oorsprong en berust op dezelfde oefening als de peilloze verdieping in de boeddhaleer. Ga er niet van uit dat diegene, die op deze plek is aanbeland, het direct in zichzelf zal herkennen en begrijpen. Ook al wordt de diepste verwerkelijking onmiddellijk gerealiseerd, daardoor wordt een verborgen zijn niet noodzakelijk manifest. Realisatie is niet vatbaar.

Toen zenmeester Baoche (Hôtetsu) van de Mayu Berg (Mayoku) een waaier gebruikte, trad een monnik naar voren en vroeg: "Abt, de aard van de wind is blijvend werkzaam, en er is geen plek waar hij niet reikt. Waarom gebruikt u dan toch een waaier?"
De meester antwoordde: "Je begrijpt slechts dat de aard van de wind blijvend werkzaam is, maar je begrijpt nog niet wat de betekenis is van dat er is geen plek waar hij niet reikt."
De monnik vroeg: "Wat is dan de ware betekenis van dat er geen plek is waar hij niet reikt?"
De meester ging door met waaieren. De monnik maakte een buiging.

Dit is het zegel van de Leer van Boeddha en de levende Weg van juiste overdracht. Te zeggen dat men geen waaier nodig heeft daar de aard van de wind blijvend werkzaam is en dat er ook zonder een waaier wind is, dan begrijp je noch het blijvend karakter noch de aard van de wind. Omdat de aard van de wind blijvend werkzaam is, verwerkelijkt de wind van het boeddha-huis de aarde als goud en laat de melkweg stollen tot zoete room.

Genjôkôan, het eerste hoofdstuk uit de Shôbôgenzô.

Geschreven in het midden van de herfst van het jaar 1233 en gestuurd aan de lekenleerling Yô Kôshû van Chinzei.
Toegevoegd in het jaar 1253.


Switch to Japanese Switch to German Switch to Spanish Switch to French Switch to English Switch to Italian Switch to Polish Switch to Russian