Vragen en antwoorden |
Mag ik vragen waaraan uw moeder is gestorven?
Aan kanker
Hoe oud was u toen?
Zeven
Welke concrete vragen kwamen toen in u op?
De eerste concrete vraag was:”Mag ik erbij zijn tijdens de begrafenis?” Het antwoord luidde:”Nee, daarvoor ben je nog te klein.” Alle andere vragen kwamen pas veel later (misschien met negen, tien of elf jaar) en hadden slechts in zoverre iets met het overlijden van mijn moeder te maken, dat ik thuis geen vertrouwenspersoon meer had. Toen mijn moeder stierf waren mijn beide zussen pas vier en drie jaar oud, en mijn vader kwam altijd laat thuis, moe van het werk. Dus was ik na schooltijd meestal alleen op mijn kamer en ging “nadenken”, althans zo noemde ik dat toen: Languit op mijn bed liggend, opkomende gedachten steeds verder analyserend. En enkele van deze gedachten lieten mij niet meer los: 1.Als iedereen uiteindelijk toch dood gaat, wat is dan de zin van het leven? Hoe belangrijk is het eigenlijk hoe lang we leven, of we gelukkig zijn of succesvol? Is dat niet allemaal om het even, als we toch dood gaan? 2.Waar komen deze gedachte eigenlijk vandaan? Wie denkt hier? Het antwoord is natuurlijk “ik denk”, maar wie is dat ‘ik’? Wat is het subject van deze gedachte, dat zich schijnbaar aan de gedachte onttrekken kan? 3. Hoe weet ik of niet alles buiten deze gedachte illusoir is? Zou het niet zo zijn dat ik alles droom, dat het slechts een hallucinatie van mijn brein is? Stel ik ben het enige, echte wezen in dit universum en al het andere is verzonnen?
Hoe bent u toen verder gegaan?
Ik ging ervan uit dat de volwassenen het antwoord in huis hadden. Dus vroeg ik eerst mijn vader die zei: “Ja, vraag toch eens de leraren op school”. En de leraren op school keken geamuseerd toen ik vroeg: ”Wie ben ik eigenlijk, wie denkt hier eigenlijk?” Ze zeiden: “Je bent een kleine filosoof, wacht nog maar een paar jaartjes en als je op het Gymnasium zit of op de universiteit, dan mag je deze vragen nog eens stellen!” Daarmee was het thema voor de “grote mensen” afgehandeld, en was mijn vertrouwen in de “grote mensen” verloren gegaan.
Dus dat betekent, dat u zich niet serieus genomen voelde door de volwassenen?
Nee, ik voelde me inderdaad niet serieus genomen. En ik had ook niet de indruk dat de volwassenen de vraag zelf begrepen. Het kwam bij mij over als een flauwe smoes. Mijn vader ging niet met plezier naar zijn werk. Het werk verrichtte hij alleen maar omdat er geld in het laatje moest komen. Het geld moest verdiend worden om eten te kopen. Het eten moest gekocht worden zodat we konden leven. Maar niemand kon mij uitleggen wat de zin van het leven was. En door zen kreeg ik, toen ik er boeken over ging lezen, de hoop: “Ah, waarschijnlijk komen alle antwoorden vanzelf, als eenmaal verlichting is bereikt”. En vervolgens bracht ik vele jaren door te wachten op de verlichting, terwijl ik op het kussen zat.
Toch zou ik nog even graag terug willen komen op die kleine jongen, die zo vroeg en intensief op zoek ging naar het antwoord op de zo grote vragen. Alle kinderen hebben tenslotte een periode waarin ze zeer intensief deze vragen stellen en daar enorm mee bezig zijn. En meestal verdwijnt dat dan weer of de vragen zijn niet meer zo urgent als dat ze eens waren. Maar bij u was dat anders. Blijkbaar is de vraag blijven bestaan en u wilde deze ook volledig doorgronden. Wat was uw drijfveer?
Toen ik zestien was verdween de vraag langzaam. En misschien was deze ook helemaal verdwenen als ik niet met zazen in aanraking was gekomen en was daar ook niet de hoop gerezen: “Ah, misschien is er toch nog een antwoord, misschien moet men dit helemaal niet zo verhullen of proberen - hoe zal ik het zeggen - jezelf voor de gek te houden en net doen alsof de vraag niet belangrijk is.” Dan had ik misschien de vraag opgegeven. Het lag er louter aan dat ik met zazen in aanraking kwam want toen ik ook boeddhistische teksten begon te lezen, zag ik ineens dat ik niet de enige was die deze vragen stelde, dat anderen zich ook al deze vraag gesteld hadden en een weg gevonden hadden. Daar heb ik veel moed uit geput. Ergens anders zou ik dat niet gevonden hebben. Ik ben weliswaar in een christelijk huis opgegroeid, mijn opa was pastoor en wij hebben achter de kerk gewoond. Maar ik had het gevoel dat ook in de kerk deze vraag naar de zin van het leven en waarom men leeft, niet echt doorgrond werd.
Maar uw opa was pastoor dus eigenlijk, zij het op een andere manier, zet u een familietraditie voort.
Eigenlijk wel, ja. Mijn opa van mijn moeders kant was pastoor. Mijn opa van mijn vaders kant is in Japan geboren, weliswaar van Duitse ouders, en verbleef tot zijn vierde levensjaar in Japan. In zoverre is er een overeenkomst met zowel Japan, als met een geestelijk ambt. Je zou kunnen zeggen, één plus één en voilà ik ben het resultaat.
Zoudt u nog iets verder willen uitwijden over wat er voor u ontbrak, wat u in het Christendom of in de traditie waarin u grootgebracht bent, niet gevonden heeft?
In het Christendom wordt zeer veel gesproken over naastenliefde, wat ook belangrijk is. Men moet de naaste net zo liefhebben als zichzelf. Voor mij echter ontbrak het antwoord op de vraag: “Waarom moet ik van mezelf houden, wat is mijn leven waard?” En als mijn eigen leven niets waard is – althans dat dacht ik toen – waarom zou ik dan van anderen moeten houden? Als ik nog niet eens van mezelf houden kan, als ik nog niet eens de waarde van mijn eigen leven kan inzien, waarom zou ik dan de waarde in een andermans leven zien? Wat heeft het leven überhaupt voor zin? Ik had gewoon geen liefde voor mezelf. En waarschijnlijk was ik niet de enige, want veel mensen vinden het waarschijnlijk moeilijk om van zichzelf te houden.
Waar haalde u de kracht vandaan?
Waar ik de kracht vandaan haalde? Eigenlijk nergens, totdat ik met zen in aanraking kwam, daarom was deze ontmoeting zo van belang voor mij. Daar werd me voor het eerst een halt toegeroepen in het leven, om te beginnen bij mijn lichaam. Tot dan had ik slechts in mijn lichaam gevegeteerd, het niet voor werkelijk gehouden, alleen mijn gedachten nam ik serieus.
Hoe heeft u zazen ontdekt?
Toen ik zestien was ging ik naar een internaat in Braunschweig, waar toevallig een zengroep was. Dat was in de tijd dat het woord “meditatie” voor mij samenging met een in een Rolls Royce rijdende Goeroe met een lange baard en daar wilde ik niets mee te maken hebben. En toen mij gevraagd werd eraan deel te nemen, zei ik: “Nee, dankjewel”. Waarop de begeleider van de groep zei: “Hoe kun je nou zeggen dat je geen interesse hebt als je het nog niet eens hebt uitgeprobeerd?” Ik ging overstag en besloot om er een keer aan mee te doen en er vervolgens nooit meer naar toe te gaan. Maar ik ben er toch mee doorgegaan en was er uiteindelijk elke dag te vinden.
Is er een bepaal voorval wat u - terugblikkend - als uw boeddhistisch “ontwaken” zou kunnen beschrijven?
Van een “boeddhistisch ontwaken” zou ik niet willen spreken, maar in het begin was er eerst de ontdekking van mijn lichaam: De ontdekking dat ik niet alleen een lichaam “bezit” wat als werktuig voor mijn hersens dient, maar dat ik daadwerkelijk dit lichaam BEN en dat ik door dit lichaam met de hele wereld om mij heen verbonden ben. Dat wil zeggen dat het niet de wereld is die een loze verbeelding is, maar omgekeerd is het de voorstelling van een geheimnisvol subject dat achter de gedachte huist en de onoverwinbare muur die ik rondom dit subject gebouwd heb die geen werkelijkheid bezit. De ontdekking van mijn lichaam bracht me ertoe de illusoire muur tussen “mij” en “de wereld” te doorbreken, d.w.z. inzien dat er nooit een muur geweest was. Na ongeveer een jaar ging ik boeken lezen over Zen. De aanleiding was dat de leider van de groep zijn baan bij het internaat opgaf en mij vroeg of ik de groep verder wilde leiden. Ik dacht toen, dat ik daarvoor meer over zen en het boeddhisme moest weten. In de boeken kwam ik weer de vragen tegen die ik mezelf als kind gesteld had en die niemand wilde beantwoorden: Wie ben ik? Hoe te leven? Ook leerde ik dat Boeddha het leven zelf als “lijden”- of beter gezegd als ontevreden stemmend – erkend had. Dat is een leer die velen nogal afschrikwekkend vinden, die mij echter aan het hart ging. De gedachte die ik als kind had, de eindeloze saaiheid van mijn leven nog 70 of 80 jaar lang te moeten dragen, was bedrukkend. In Boeddha vond ik de eerste die net zo scheen te voelen als ik.
Wat ben u vervolgens gaan studeren?
Aan de VU Berlijn heb ik eerst een dubbele Master studie japanologie en filosofie en een Bachelor studie natuurkunde gevolgd. De studie natuurkunde heb ik na twee jaar, na het behalen van mijn Bachelor diploma opgegeven, want ondanks dat het mijn theoretisch-wiskundige aanleg het meest benaderde, had het toch het minste met mijn leven te maken.
Hoe goed beheerste u de Japanse taal toen u naar Japan ging?
Toen ik 19 jaar was ging ik voor het eerst naar Japan voor een periode van drie maanden. Op het Gymnasium had ik een jaar Japanse les gehad, dus kon ik me met handen en voeten helpen en ook in het Japans enigszins uitdrukken. Toen ik tijdens mijn studie met 22, voor een jaar naar Japan ging, beheerste ik de taal al redelijk. Niet vloeiend maar ik kon me goed verstaanbaar maken en ik begreep wat de ander tegen mij zei. Toen ik uiteindelijk met 24 na afsluiting van mijn magister definitief naar Japan ging, beheerste ik de taal goed. En wat het boeddhistische vakjargon betrof, dan was ik daar vaker meer in thuis dan menig Japanner.
En in hoeverre was u vertrouwd met het land en de daar geldende regels?
Toen ik negentien was natuurlijk voor te zeggen niet, wat ik wist kwam uit de boeken, maar de werkelijkheid is altijd anders dan het geschreven woord. Zowel met 22 als met 24 leerde ik nog altijd.
Vervolgens bent u naar een Boeddhistisch centrum gegaan. Als gast? Of als actief lid?
Met 22 ging ik voor een half jaar naar de universiteit van Kyoto, daarna voor 6 maanden naar Antaiji, als gast. Toen ik 25 was werd ik in Antaiji tot monnik gewijd, dus een actief lid (maar in zekere zin was dat ook zo toen ik met 22 voor 6 maanden in Antaiji was, want iedere gast neemt actief deel aan het dagelijkse programma).
War waren de volgende stappen? Wanneer precies werd u tot monnik gewijd?
In 1990 ging ik, na zes maanden als gast in Antaiji te zijn geweest terug naar Berlijn, waar ik mijn Master diploma gehaald heb. Ik ben toen ook nog een promotiestudie begonnen, welke ik echter afgebroken heb om in 1993 in Antaiji monnik te worden.
Wat betekent de naam Muho? Waarom heeft u deze naam aangenomen?
Muho betekent letterlijk: “Geen richting”, maar kan ook “elke richting” betekenen. Het wil zeggen: “Open voor alles en iedereen”. Het beschrijft bijvoorbeeld de toestand van de hemel die in elke richting open is, 360 graden. En ik heb deze naam gekozen omdat ik niet vastgelegd wilde worden in een of andere richting. Mijn monnikbroeders hebben namen als bijvoorbeeld “De wolk van mededogen”, wat ook een zeer mooie naam is, maar dan is er altijd de druk dat men “een mens met veel mededogen moet zijn” en ik wilde me niet vastleggen in een of andere richting. Ik wilde niet “Slimme steen” heten of hoe dan ook, maar “geen richting” dat beviel me goed.
Na tien jaar ging u naar Osaka. Waarom?
Mijn leer onder mijn meester was beëindigd, d.w.z. hij had mij de Dharma overgedragen. Dat wil zeggen dat hij mijzelf als zelfstandige zenmeester erkende. Zo had ik het gevoel dat het tijd was om op eigen benen te gaan staan. Ik wilde een zengroep in de stad beginnen en heb dat ook gedaan in het kasteelpark van Osaka, waar ik in een tent tussen andere daklozen leefde.
Waar en wanneer heeft u uw vrouw leren kennen?
In Osaka vijf jaar geleden. Zij nam deel aan de zengroep.
Wat heeft u geleerd van het leven in dit park?
Nou ja, eenvoudig gezegd: “Loslaten!“. Tenslotte draait het in zen om loslaten. Maar zelfs als we denken alles los te hebben gelaten, hangen we altijd nog aan de gedachte een eigen plek te moeten hebben en wat tijd voor onszelf. We zijn bereid om ons een groot deel van de dag op te offeren voor de ander, om een groot deel van de dag er te zijn voor de ander, maar aan het eind van de dag willen we toch nog een plek en wat tijd voor onszelf hebben. En in het park is dat niet mogelijk, daar is men op openbaar terrein. Men heeft er weliswaar zijn blauwe dekzeil, maar onder het dekzeil is men altijd zichtbaar voor de mensen die er voorbij komen, aan het wandelen zijn of je hebt te maken met de parkwachten. Men is zo te zeggen 24 uur per dag voor iedereen toegankelijk. En het was een grote ervaring dat dat ook mogelijk is, dat het feitelijk niet nodig is dat men zich ergens afzondert als is het maar voor die paar uurtjes per dag in je eigen huis waar niemand op je inpraten kan.
Toen u te horen kreeg dat uw meester dodelijk verongelukt was, was het toen voor u direct duidelijk dat u gevraagd zou worden voor de opvolging? En was er een moment dat u twijfelde?
Het was me niet van begin af aan duidelijk dat het die richting uit ging, dat ik de opvolger zou worden. Ik had tenslotte nog enige Dharma-broeders die ook mogelijke kandidaten zouden zijn geweest. Ik was de enige niet-Japanner en normaal genomen gaat men ervan uit dat een Japanner deze job overneemt. En het liefst was ik nog een tijdje, voor twee of drie jaar in het park gebleven. Ik heb het leven daar genoten. Anderzijds kon ik natuurlijk niet Antaiji, het klooster daar zomaar laten verkommeren. Dus zei ik: “Als iemand in plaats van mij deze job wil hebben, dan graag want ik voel me hier goed in het park. Dient zich echter niemand aan, dan zal ik deze taak overnemen”. En tenslotte was ik de domme die eraan bleef hangen. En uiteindelijk werd er tegen mij gezegd: “Oké doe jij het maar, wij willen het niet”.
En nu, bent u nog steeds de domme? Of de gelukkige?
Nou, dat is niet zo eenvoudig te zeggen. Toen ik als abt aangesteld werd, voelde ik direct de zware last die me te voor stond. Om als abt de verantwoording voor het klooster over te nemen houdt in je voor minstens 10, 15 of 20 jaar te verplichten, net zolang totdat je een opvolger gevonden hebt. Het is een beetje als de kapitein die bereid moet zijn om in geval van nood met zijn schip ten onder te gaan. Als dakloze kon ik het leven zorgelozer tegemoet treden. Ook nu nog is het niet eenvoudig om de abt te spelen in Antaiji, maar het is ook een taak die mijn leven zin geeft. In zoverre geniet ik er ook van en ik zie het als een grote eer de abt van Antaiji te mogen zijn. Soms maakt het me gelukkig, soms baart het me grote zorgen en soms kost het mij veel hoofdbrekens, maar ik denk ook dat het zijn zin heeft dit hoofdbreken te ondergaan.
U bent abt geworden daar u klaarblijkelijk ervoor geschikt was. Wat heeft u sindsdien geleerd?
Als monnik was ik slechts verantwoordelijk voor mijn eigen leven, mijn eigen praktijk en de beperkte taken in het klooster. Als abt moet ik leren niet alleen de verantwoording voor mezelf te dragen, maar ook voor alle anderen. Ik moet proberen, de verschillende individuen met de verschillende problemen en de uiteenlopende voorstellingen van hoe het kloosterleven eruit ziet, onder een hoed te brengen.
Kunt u uw dagindeling eens beschrijven?
De werkdagen en dat zijn er 15 in een maand, dan mediteren we van vier tot zes. Daarna is het ontbijt. Dan wordt gepoetst tot zeven uur. Vervolgens is er een korte pauze tot half acht. Van half acht tot twaalf uur ’s middags wordt gewerkt. Wij zijn zelfverzorgers en dat houdt in dat er veel werk is op de groentevelden. We hebben rijstvelden, veel bos waar we de bomen vellen en naar het dal slepen en vervolgens hakken. De kachels worden met hout gestookt en het bad wordt met hout gestookt. In de winter worden alle kamers met hout gewarmd. De namiddag wordt ook gewerkt van een tot drie of tot 4 uur, daarna gaat men in bad. In Japan gaat men bijna dagelijks in bad. Om 5 uur is er dan het avondeten. Om half zes is er een bijeenkomst waar besproken wordt welke werkzaamheden er die dag verricht zijn en welke de volgende dag verricht moeten worden. Dan wordt er van zes tot acht twee uur zazen beoefend. Dat houdt in dat van 4 uur s ‘ochtends tot acht uur s ‘avonds de dag redelijk gevuld is.
En waar blijft dan uw familie? U heeft een vrouw, twee kinderen die deels mee in het klooster leven. En toen u zojuist uw dagindeling beschreef, kwam de vraag in me op: “Hoe gaat dat samen, deze zeer strikte dagindeling met de wanorde die vaak kleine kinderen in een leven scheppen?”
Dat klopt. Dat is ook een vraag die ik mezelf vaak stel: Hoe kan ik meer tijd maken om mijn familie in mijn dagindeling te integreren? De zes vrije dagen per maand is dat natuurlijk geen probleem, dan ben ik de hele dag bij mijn familie. Dan eet ik ook met mijn familie. Alle andere dagen eet ik met de kloostergemeenschap, zonder mijn familie. Ik probeer zo vaak mogelijk gedurende de dag, bijvoorbeeld tijdens het halve uur na het ontbijt voor het werk, bij mijn kinderen te zijn. Overdag gaan ze naar de kleuterschool. Ik haal ze dan s ‘middags af – als het werk klaar is in de namiddag. Wij slapen, dat is zo gebruikelijk in Japan, allen in dezelfde Futon. Dus de nacht brengen we gezamenlijk door. Maar vaak is het zo dat de kinderen al slapen voordat ik ga slapen en nog steeds slapen als ik weer opsta.
Als u terugblikkend uzelf ziet als teenager, als jonge man, als student en als volwassene. Wat denkt u is dan wezenlijk geweest in uw ontwikkeling?
Ik leer mezelf weg cijferen, dat wil zeggen mezelf vergeten en de ogen te openen voor de wereld, mezelf dus in de wereld te ontdekken. Ik leer dat het er niet om gaat wat de anderen voor mij kunnen doen, maar dat er erom gaat wat ik voor de ander kan betekenen. Ik leer dat het leven geen zin heeft zolang ik het leven geen zin geef. En tegelijkertijd dat het leven eigenlijk helemaal geen “zin” nodig heeft maar dat het feit dat ik, op dit moment in leven ben, adem, de galm van de wereld mag horen, op zich al iets wonderbaarlijk is. Dat ik dankbaar ben te mogen leven en iets teruggeven wil, in plaats van te hunkeren naar nog meer tevredenheid, nog meer geluk of zin en zonder te weten waaruit deze tevredenheid, dit geluk of deze zin eigenlijk bestaat.
Welke fouten heeft u begaan ( en misschien nu pas ingezien)?
De vragen die ik me als kind stelde, waren eigenlijk allemaal verkeerd geformuleerd. Later beging ik de fout te denken dat het boeddhisme de verlichting zou brengen en dacht dat daar het antwoord op al mijn verkeerde vragen zou liggen. Pas later zag ik in dat het meer om het loslaten gaat: Het loslaten van de verkeerde voorstelling van een verborgen “ware zelf”, het loslaten van het idee-fixe dat het leven een of andere zin moet hebben, het loslaten zelfs van de zoektocht naar verlichting of naar geluk of naar wat dan ook. Veel te lang heb ik mezelf opgesloten in mijn eigen mentale wereld. Ik moet toegeven dat zen geen zoektocht in het innerlijke is, maar meer een zich openen naar buiten toe.
Er is een uitspraak van een zenmeester die zegt ‘schrijven over zen is hetzelfde als een vis voeten aankleven’. Waarom heeft u geprobeerd een vis voeten aan te kleven?
Over zen schrijven is in het gunstigste geval zo als dat je iemand een landkaart geeft, zodat hij weet welke richting hij uit moet gaan. Maar de landkaart is natuurlijk geen vervanging voor de wandelweg zelf en het helpt ook niet alleen maar met de vinger over de landkaart te wandelen. Mijn boek moet echter minder een landkaart, maar meer een vraag aan de lezer zelf zijn: Hoe nauwgezet ben je ervan bewust, waar je je op dit moment bevindt?
Ik weet niet of het u opgevallen is, maar hier in Duitsland zijn de boekwinkels vol met boeken over hoe men het geluk vindt, hoe men het blijvend kan bewaren, hoe men een gelukkig leven leidt, met zeer veel tips en ook vanuit verschillende oogpunten bekeken. Maar wat alles met elkaar verbindt is dat ieder boek voor te zeggen de ultieme weg tot geluk propageert. En ik concludeer uit hetgeen u tot nu toe verteld heeft, dat u daar tamelijk sceptisch tegenover staat of eerder voorzichtig in bent.
Ik ben daar zeer voorzichtig in, daarom ben ik ook niet echt gelukkig met de titel van het boek “Zazen of de weg naar geluk”, want dat zou kunnen suggereren dat in het boek de weg naar geluk te vinden is. En dat is niet zo, want ik begin met de vraag “Wat is eigenlijk geluk?” Dan probeer ik mijn antwoord in mijn leven te verwoorden maar dat is geen antwoord die voor een ieder ander geldt. Veeleer wil ik de lezer uitnodigen zichzelf de vraag te stellen: “Wat is eigenlijk geluk?” Ik denk dat wij daarom het lijden ervaren omdat we zo vertwijfeld proberen steeds gelukkiger te zijn. Daarbij stellen we vaak hoge eisen aan het geluk, of zoeken het in die bereiken waar het niet te vinden is. De ontevredenheid die we speuren – ik denk dat het een biologische noodzakelijkheid is dat we als mens ontevreden zijn – wordt alleen maar gesterkt doordat we menen nog gelukkiger te moeten zijn. Voor mij heeft geluk te maken met het loslaten van deze vertwijfelde poging: “Ik wil nog gelukkiger zijn als ik op dit moment ben, ik wil nog meer hebben dan dat ik nu heb.”
Wat precies is zazen en waarom vindt u het belangrijker dan zich goed voelen?
Zazen wil eenvoudigweg zeggen, zitten. Zonder verwachting, zonder extra’s. Wie het kan zit in de lotuszit daar dit de meest stabiele houding is en een stabiele lichaamshouding geeft stabiliteit aan de geest. Maar zazen beperkt zich niet tot de lotuszit, alle handelingen gedurende de 24 uur van een dag moeten deel van zazen zijn. Er is niets op tegen dat we ons goed voelen. Maar moeten we ons constant goed voelen? Is dat überhaupt mogelijk? Ik denk van niet. Het is geheel natuurlijk dat we ons dan goed voelen en dan minder goed. Belangrijk is dat we in deze zee van goede en slechte gevoelens niet het evenwicht verliezen. Zazen helpt daarbij.
In het boek „Zazen of de weg naar geluk”, dat in eerste instantie een autobiografie is, in tweede instantie een boek over zen en niet ten laatste een boek rijkelijk aan citaten over geluk, vinden we altijd weer statements over geluk, die zich deels tegenspreken en waarvan ik me vaak afgevraagd heb, wat dit met zen te doen heeft. In het laatste hoofdstuk wordt gezegd “Zazen is de weg van het loslaten. Maar je mag niet de fout begaan het loslaten als een manier tot gelukkig zijn te zien”, dan rijst bij mij de vraag waarom dan zoveel ophef over de verschillende concepten en opvattingen tot het thema geluk?
De tegenspraken storen mij helemaal niet, zijn deels zelfs opzettelijk gebruikt omdat het in het boek er niet om gaat het antwoord te geven op de vraag naar het geluk, maar integendeel de lezer uit te nodigen zichzelf eerst eens de vraag te stellen: “Wat is geluk?”. De citaten zijn daarbij eerder richtlijnen dan sluitende bewijzen. Veel citaten hebben in engere zin inderdaad niets van doen met zen, maar ik wilde het thema van het boek ook niet beperken tot zen want het gaat inderdaad ook om het geluk in het algemeen. Daarom begin ik met de vraag naar geluk en om het andere hoofdstuk ga ik daar dan vanuit verschillende gezichtspunten (ontevredenheid, liefde, werk, familie etc.) en deels ook kritisch met verschillende concepten en opvattingen nader op in. Wat voor mij belangrijk was, is de lezer die misschien het boek ter hand heeft genomen vanwege de titel “Zazen of de weg naar geluk” – die overigens niet van mij stamt – aan het eind van de weg te confronteren met de vraag “Zazen – een weg naar geluk?” Dat wil niet zeggen dat gelukkig zijn uiteindelijk niet zo belangrijk is of dat zazen belangrijker is dan geluk, maar dat het geluk bestaat uit het loslaten van geluk en niet uit het achternalopen ervan: “Laat los en zie: Het vult je handen!” Maar ook hier bestaat het gevaar dat de lezer denkt dat je gewoon los moet laten en dan gelukkig wordt. Want dan wordt de opvatting “geluk betekent loslaten” alleen maar nog een andere methode van een achternalopen-van-geluk en is er geen sprake meer van echt loslaten. Daarom zeg ik dat we zelfs het loslaten nog moeten loslaten.
In dit boek citeert u een betoog van Kodo Sawaki over het bereiken van het natuurlijke evenwicht van het lichaam, wat gelijk staat aan ontwaken en veel overeenkomsten vertoont met wat ook in de yoga gezegd wordt. Zijn er overeenkomsten met de yogabeoefening? En spelen – naast de fysieke arbeid – ook de lichamelijke oefeningen in de Japanse zenkloosters een rol?
Ik me goed voorstellen dat er parallellen zijn en vooral wanneer Sawaki zegt: “Zen is niets spiritueels, zen wordt met het lichaam beoefend!” Daarmee wil hij natuurlijk alleen het vooroordeel tegenspreken dat zen in eerste instantie een geestelijke discipline is. Omgekeerd zou men misschien van yoga kunnen zeggen: “Yoga is geen lichaamstherapie, in yoga gaat het om de geest!”, want veel mensen denken dat yoga niet meer omvat dan strekoefeningen. Naast het werk zien we natuurlijk het zitten in zazen en de 10 tot 15 minuten lopen (Jap. kinhin) tussen de zitperioden als lichamelijke oefening, zoals ook het eten, poetsen, baden of de stoelgang lichamelijke oefeningen zijn. Wij doen echter geen strekoefeningen of Tai-chi, ook geen vechtsport, tenminste niet in de groep. Maar eenieder is vrij om tijdens de vrije dagen of in de avond zijn eigen oefeningen te doen.
Als u concludeert dat het in zazen ook daarom gaat één te worden met de pijn, dan laat me dat enerzijds denken aan een uitspraak van de Indische Yogameester B.K.S. Iyengars die zei: “Pijn is je meester” en anderzijds hebben zulke aanwijzingen mijns inziens ook een fatalistische en levensgevaarlijke bijsmaak. Verwacht u zelfopoffering als u in uw boek zegt: “Als je niet bereid bent op je kussen te sterven, zul je niet in staat zijn de weg van zazen te vinden”? Wat is het verschil tussen deze instelling en de kamikaze-mentaliteit van een militair en totalitaire systemen?
De pijn zelf is deel van het leven. Als we zeggen: “Deze pijn wordt nog mijn dood, dat wil ik niet, ik wil hier weg!”, dan sluiten we ons niet alleen af voor de pijn maar ook voor het leven in haar volheid. Daarom schrijf ik met betrekking tot geluk dat we ons eerst eens moeten openen voor onze ontevredenheid. Dat geldt ook voor de pijn. Als ik dus zeg dat we bereid moet zijn te sterven dan is dat omgekeerd ook een uitnodiging zich voor de pijn en daarmee voor het leven zoals het is, te openen. Tevens zeg ik: “In het ergste geval ga je dood, maar ook dat is slechts half zo erg!” Want dood gaan we uiteindelijk toch en leven en dood behoren – ook al schijnt dat niemand te geloven – van begin af aan bij elkaar. Of deze instelling zelfopoffering is of niet, hangt af van wat men onder “zelfopoffering” verstaat. Vaak kom ik tot de conclusie dat op het moment dat ik denk dat ik mezelf opgeef, ik mezelf daar opnieuw ontdek waarin ik mezelf opgeef: Zij het de pijn, een compromis, al dat wat ik gewoonlijk niet als deel van mezelf betracht. Zelfopoffering is dan echter niets anders dan zelfverwerkelijking. De vraag van de kamikaze-mentaliteit van de militair is complex. Ik denk inderdaad dat zenmonniken die niet aan hun ego vasthouden, vatbaarder zijn voor de indoctrinatie van totalitaire of soortgelijke ideologieën. Dit gevaar is altijd aanwezig wanneer het persoonlijke ego wordt opgegeven ten gunste van een grotere instantie (bijv. het land), wat echter eveneens niet universeel is, maar meer een vergroting van het ego inhoudt.
U leeft boven op een berg, zeer afgelegen. In de winter valt er zoveel sneeuw dat u voor maanden afgesneden bent van de rest van de wereld. En u brengt veel uren per dag door met zazen, de zitmeditatie. U leeft dus een zeer stil en eenvoudig leven. Hoe ervaart u het contrast tussen de hectiek van de grote stad en de stilte boven op de berg?
Ik denk dat men zelfs in de bergen geen rust vindt, zolang men de rust niet in zich zelf draagt. Als de eigen geest geen rust kent dan zullen de gedachten innerlijk zoveel lawaai produceren dat men zelfs, ver afgelegen in de bergen waar geen enkele auto te horen is, geen echte rust zal vinden. Als men daarentegen een zekere innerlijke rust gevonden heeft, dan stoort het niet als op straat de vrachtauto’s dreunen of als af en toe de stadstram voorbijkomt. Want dat neem je gewoon gewaar, je laat de tram het raam passeren en die is daarna ook gewoon weer weg. Dat stoort de innerlijke rust niet. En dat is de rust waar het om gaat, niet zozeer de decibellen die buiten te horen zijn.
Is het feit dat een Japans zenklooster en diens abt op het internet en in de media present zijn, een indicatie dat de Japanse Zen een algemene ontwikkeling ondergaat richting openheid en aanwezigheid in de media? Zijn er in Japan ook kloosters die zich aan de buitenwereld onttrekken en meer waarde hechten aan handhaving van de traditie?
Waarschijnlijk zijn er altijd monniken en abten geweest die zich meer in de eenzaamheid terugtrokken en monniken en abten die naar voren traden in de wereld en in de schijnwerpers van de belangstelling stonden. Te veel mediadrukte schaadt de stabiliteit van de eigen oefening, maar als we ons helemaal in de bergen afsluiten, dan geven we het ideaal op voor alle mensen daar te zijn. Het gaat erom een middenweg te vinden, maar deze is niet helder geformuleerd, want ieder heeft voor zich een “middenweg”. Voor Antaiji houdt dat in dat we 15 kilometer van de eerstvolgende stad en 5 kilometer van de eerste bushalte verwijderd zijn, maar daarvoor present zijn op het internet en ik heb een boek geschreven. Andere kloosters begaan andere wegen om hun afstand of nabijheid tot de “wereld” te behouden.
U leeft als boeddhistische monnik en abt van het klooster Antaiji volgens de regels van zenmonniken en u bent gelijktijdig vader van een familie waarvan de vrouw en kinderen mee in het klooster leven. Is een van beide belangrijker of moeten er altijd weer opnieuw compromissen gesloten worden?
Er moeten inderdaad altijd weer opnieuw compromissen gesloten worden. Ik zie beide aspecten van mijn leven als deel van mijn zenoefening en denk niet dat het een belangrijker is dan het andere. Maar ik kan niet op twee plekken tegelijkertijd zijn, dus moet ik altijd opnieuw concluderen dat ik of hier of daar met minder genoegen nemen moet. En dat is niet eenvoudig.
Is het aantal van het merendeels uit het westen komende leerlingen in het klooster van Antaiji bewust te overzien of staat u ook open voor grotere groepen?
Ik sta open voor eenieder die hier als deel van de gemeenschap aan ons programma wil deelnemen. Helaas blijkt echter voor velen die naar hier komen, dat het uiteindelijk niet zo eenvoudig is als dat men zich dat graag had voorgesteld tijdens het lezen van een boek of het surfen op het internet. Het zou mooi zijn om tussen de 10 en 30 beoefenaars in het klooster te hebben waarvan het merendeel der mensen voor langere tijd blijven. Nu is het helaas zo dat de meeste bezoekers slechts korte tijd blijven.
Hoort de kopstand, die te zien is aan het einde van de documentaire “De abt van Antaiji” tot de “hel waar men door moet” of moet deze omgekeerde houding de lastige oefening van het urenlang zitten verlichten? |
Die kopstand, dat was gewoon een grap. Anders dan bij de yoga, staan we in zen normaal genomen niet op ons hoofd. Ik kwam op het idee om een persiflage te maken op een foto van een zwevende goeroe. Dus ben ik op mijn kop gaan staan, heb mijn vrouw gevraagd daarvan een foto te maken en heb het daarna gewoon omgedraaid. De mensen die toen de film draaiden beviel dat blijkbaar, want ze vroegen me het voor de documentaire nogmaals te doen. Dat is alles, het heeft verder geen betekenis. |
Hoeveel uur, denkt u, heeft u in uw leven al in zazen doorgebracht?
Ik zou zeggen, minimaal 30.000 uur. Dat zijn 1800 uur per jaar gedurende de laatste 15 jaren (= 27.000 uur) vermeerderd met minstens 3000 uren van de 8 jaren waarin ik zazen beoefende, voordat ik naar Antaiji kwam. Echter hoeveel uur dat nu precies zijn is niet belangrijk, want men kan zich ook door de zazen heen slapen of omgekeerd ook mediteren als men niet op het kussen zit. Het doel moet zijn, dagelijks 24 uur te mediteren.
Kunt u eens beschrijven wat er innerlijk gebeurt, zodra u op het kussen gaat zitten?
Niets bijzonders. Ik zit gewoon en laat los en open me voor alle richtingen. Daarom zijn de uren die ik op het kussen doorbreng inmiddels niet meer zo verschillend van de uren die ik werkend, etend of op de wc doorbreng.
Hoe groot is de discipline in zazen?
Dat hangt ervan af met hoeveel lichamelijke pijn en innerlijke weerstand iemand te maken krijgt. Als deze - vooral bij het begin van de weg – zeer groot zijn, dan kan het best zijn dat men “door de hel moet gaan” of “bereid moet zijn te sterven”, zoals ik dat wel eens uitdruk.
Heeft u nog discipline nodig om u innerlijk tot zazen te motiveren?
Voor te zeggen niet want de uren in zazen vragen misschien nog wel het minst van mezelf. Want buiten zazen wordt ik of als abt gevraagd of als familievader en vaak beschik ik over minder tijd en energie als dat ik zou willen om iedereen tevreden te kunnen stellen (zelfs al is dat natuurlijk een illusie). De tijd in zazen is 100% voor mezelf.
Word je innerlijk harder door de strenge meditatie?
Nee, ik zou eerder zeggen dat het je toestaat zacht en flexibel te worden. Natuurlijk is ook discipline en concentratie vereist. Hierin het evenwicht te vinden is alsof men een viool stemt: De snaren mogen noch te strak, noch te losjes zijn.
U schrijft in uw boek dat zen in Japan tot een product vervallen is. Kunt u ons dat uitleggen?
Niet alleen zen maar het boeddhisme in het algemeen wordt in Japan door zowel de priesters als ook door de aangesloten tempelgemeenschappen als een bedrijf gezien, waarbij de familie van een overledene de diensten van een priester kopen in de vorm van soetra recitatie en het toekennen van een boeddhistische naam. Een priester kan voor een begrafenis meer als 10.000 Euro vragen, daarnaast zijn er nog de jaarlijkse gedenkceremonies, huur van de graven etc. De meeste priesters zijn door deze zakelijke dienstverlening zo belast dat ze blijkbaar geen tijd meer hebben voor zazen of andere spirituele aangelegenheden.
Wat vindt u van de uitspraak: ‘Iedereen is zo gelukkig als hij het verdient’?
De uitspraak is nogal dubbel. Als daarmee bedoeld wordt dat eenieder die ongelukkig is, er zelf schuld aan is, dan kan men zich afvragen hoe het dan zit met de hongerende kinderen in Afrika of de slachtoffers van de bombardementen in Irak? De uitspraak is echter in zoverre juist dat onze innerlijke instelling bepaald in hoeverre wij geluk in een bepaalde situatie ervaren. Misschien is de uitspraak beter “Iedereen is de smid van zijn eigen geluk”, alhoewel je ook hier op dezelfde problematiek kunt stuiten: We hebben wel invloed op de innerlijke voorwaarden van geluk, maar om iemand verantwoordelijk te stellen voor de uiterlijke situatie, dat gaat te ver.
Wat maakt u persoonlijk bijzonder gelukkig?
De tijd met mijn kinderen.
Denkt u dat in onze huidige “pleziermaatschappij” een verkeerde voorstelling heerst van geluk?
Ja, daarover heb ik uitgebreid geschreven in mijn boek. In een zin gezegd: Ik denk dat de misvatting daarin bestaat dat geluk gezien wordt als een gevoel dat we achter na moeten lopen of het als het ware moeten “halen”. Ik denk daarentegen dat geluk geen gevoel maar de oefening omhelst die daaruit bestaat het leven elk ogenblik volop te leven.
In het Christelijke geloof wordt gezegd dat innerlijk geluk daaruit bestaat goed te zijn voor de medemens. In het zen boeddhisme lijkt het of alles altijd om de eigen persoon gaat. Speelt daar het zojuist genoemde aspect dan geen rol?
Het zojuist genoemde aspect er te zijn voor anderen, speelt in zen en überhaupt in het gehele Mahayana Boeddhisme – waar alle scholen van het Japanse boeddhisme toe behoren – zelfs een zeer centrale rol. In mijn boek spreek ik ook over de oefening van een Bodhisattva. Dat is iemand die probeert alle levende levens te bevrijden alvorens zelf bevrijd te worden. Dat wil zeggen, hij ziet zo lang af van Nirvana (d.w.z. geluk) totdat alle anderen zich in Nirvana bevinden. Het paradoxe daaraan is: Zodra een Bodhisattva met rein hart de wens koestert er te zijn voor alle anderen en zichzelf op deze manier vergeet, zal hij tot de conclusie komen dat hij niet gelukkiger kan zijn, dan dat hij al is.
Zijn er nog momenten in uw leven waar u ontevreden bent?
Ja, ik ben voortdurend ontevreden. Maar ik ben niet meer ontevreden met mijn ontevredenheid, d.w.z. ik ben gelukkig met mijn ontevredenheid.
Is ontevredenheid niet een belangrijke drijfveer van vooruitgang?
Ja precies. Maar de vraag rijst in welke richting deze vooruitgang gaat. Van pijl en boog tot atoombom is ook een vorm van vooruitgang.
In uw boek heeft u het over uw tijd in het Saifukuji klooster en het geweld in de Rinzai Zen. Hoe denkt u – terugblikkend - over de doorstane hardheid?
Mij persoonlijk heeft het geholpen vele, verkeerde voorstellingen los te laten en dankbaarheid te voelen voor het eenvoudige feit dat ik vandaag leef. Desalniettemin wens ik dit geen enkele leerling toe.
Wat vindt u van het celibaat van katholieke priesters?
Het celibaat staat de priesters toe alle tijd en energie en liefde aan de gemeenschap te wijden. Als dat functioneert, dan is dat goed. Als het daarentegen tot seksuele perversies achter de coulissen leidt, dan moet men zich eens afvragen of het niet beter zou zijn zonder het celibaat. In mijn eigen leven ervaar ik dat het inderdaad niet eenvoudig is om familie met een geestelijk beroep te combineren. Maar of ik persoonlijk celibaat zou kunnen leven, dat betwijfel ik.
U leeft al langere tijd in Japan. Wat denkt u, kunnen de Duitsers van de Japanners leren en de Japanners van de Duitsers?
Duitsers kunnen van de Japanners leren meer vanuit het standpunt van de medemens te kijken. Japanners kunnen een situatie niet alleen vanuit het eigen perspectief, maar ook vanuit het perspectief van een ander betrachten. Dat maakt het eenvoudiger conflicten op te lossen, dat wil zeggen het leidt van begin af aan tot minder conflicten. Japanners kunnen van Duitsers leren hoe ze hun eigen standpunt duidelijk naar voren kunnen brengen en doelen te stellen. In Japan leidt de oriëntering in een groep vaak daartoe dat de consensus van een groep geen duidelijk standpunt omhelst en dat de gezamenlijk genomen beslissingen vaak doelloos en ad hoc genomen worden.
Zijn 1800 uur zazen per jaar niet een beetje veel?
1800 uur per jaar komen overeen met krap vijf uur dagelijks. Of dat nou veel of weinig is, moet ieder voor zich besluiten. Ik vind deze vraag onbelangrijk. Mijn meester echter, zei altijd: “De gemiddelde Japanse werknemer zit 2000 uur per jaar achter het bureau. Hoe is het mogelijk dat wij zenmonniken slechts 1800 uur op het zazen kussen zitten?”
Zoudt u zichzelf na ong. 30.000 uur zazen als verlicht bestempelen?
Neen.
Of anders gezegd: Bent u wel eens verlicht geweest? Want ik denk dat verlichting alleen maar een moment is. Het moment waarop men met zijn kern, het licht in aanraking komt. Misschien alleen te vergelijken met de dood, als het ego afvalt. Misschien dat daarom de bijna-dood ervaringen spreken over een fonkelend licht dat men zag. In ieder geval vraag ik me als beginner af hoeveel tijd te investeren zinvol is op de lange termijn. Ook al zal ik natuurlijk het antwoord op deze vragen zelf moeten vinden, toch zou ik graag uw mening hierover willen horen. Daarbij gaat het mij niet zozeer om de verlichting maar meer om de theoretische weg ernaar toe.
Verlichting? Nee dankje, niet voor mij. Zoals u zegt is dat wat gewoonlijk als verlichting gezien wordt, slechts een moment waarbij men naar het schijnt met iets in aanraking komt, dat dan later als de “kern” of “licht” of het “eeuwige leven” of als wat dan ook bestempeld wordt. Deze momenten zijn er zeker, ik heb ze vooral tijdens de eerste tien jaar van mijn zazenoefening ervaren. Daarna steeds minder, want de oefening verschilt dan niet meer van het dagelijkse leven. Alleen in het begin, als er nog een schril onderscheid is tussen het dagelijkse leven en de zazen ervaring, ervaren wij deze dieptebelevenissen. In mijn boek heb ik het slechts terzijde erover ( bijv. het besef dat niet ik zazen beoefen maar dat zazen, zazen beoefent – toen ik voor het eerst echt bereid was op het kussen te sterven in mijn pijn, was ineens de pijn niet langer afgescheiden van mezelf, maar ik, de pijn, zazen en alles eromheen een werkelijkheid die mij “droeg” – of de ervaring dat “ik leef” doordat het leven in ieder, enkel ogenblik in mij leeft). Ik denk niet dat het bij zazen daarom gaat zulke gevoelens zoveel mogelijk of zo diepgaand mogelijk te beleven en daarom ben ik ook niet geïnteresseerd in een of andere theorie over verlichting. Voor mij is verlichting niet meer dan een woord en in mijn ogen een overbodig woord.
Verlangt u nooit meer naar de vreugdevolle momenten van genot van een goed glas wijn, een lekker stuk stokbrood en wat kaas of een lekkere, goede sigaar op z’n tijd? Heeft u daar ver in de Japanse bergen geen heimwee naar de Europese cultuur? Er is een gezegde, dat het voedsel geest en lichaam in balans houdt. Of “Zeg me wat je eet en ik zeg je wie je bent” (in uw boek schrijft u, dacht ik “Men is, wat men eet”). Is er in Antaiji geen aandacht voor gezond, smakelijk en afwisselend eten? Houdt de zenweg inderdaad zoveel ontberingen in? Hoe u alles beschrijft is eten niet bepaald belangrijk in uw klooster. U vertelt o.a. over twee “hectische” maaltijden tijdens de sesshins en dat het eten op de kamers zelf verboden is.
Als brood en kaas voor mij belangrijker waren dan zazen, dan zou ik waarschijnlijk hier allang niet meer zijn. Iedereen moet voor zich beslissen waar zijn voorkeuren in het leven liggen. Daarbij weet ik echt niet wat u bedoeld met een “Europese levenscultuur” die “lichaam en geest in balans houdt” en waarom denkt u dat wij hier in Antaiji met betrekking tot dat iets te missen hebben? Tijdens de sesshins eten we twee keer per dag, op werkdagen drie keer (een maaltijd bestaat doorgaans uit bruine rijst, misosoep met groenten en nog twee andere gerechten, afhankelijk van het jaargetijde), waarbij het eten zelf een belangrijke plaats inneemt. Zowel wat we eten als hoe we eten is belangrijk. Hectisch komen de maaltijden alleen bij diegene over die voor zich uit zit te dromen en niet met zijn hoofd bij het eten is. Wie de aandacht erbij heeft, komt goed tot zijn recht en zal tijdens het eten aan tafel vreugdevolle genotsmomenten beleven (dat is natuurlijk ook afhankelijk van de kunsten van de kok!). Daarom is het ook niet toegestaan om op de kamers te eten, want dan verliezen de maaltijden in de gemeenschap en de keukendienst hun betekenis. Ook om te voorkomen dat men ergens gekochte versnaperingen op de kamer gaat nuttigen. Denkt u echt dat wijn en sigaren meer balans in lichaam en geest brengen dan zelf verbouwde, ecologisch voedsel van elk jaargetijde? Natuurlijk zijn er jaargetijden waarin de kok zeer creatief moet zijn, maar de natuur verzorgd ons nog altijd beter dan de eerste beste Aldi supermarkt van het zo culinair, gecultiveerde Duitsland. Ik ben bang dat uw lichaam en uw geest meer te verduren heeft dan de onze.
Tijdens de sesshins mediteert u 5 uur lang voor het ontbijt. Is dat eigenlijk medisch verantwoord? Hoe regelt u de vochttoevoer? Vooral bij het mediteren wordt het lichaam warmer (tenminste bij mij) en ik heb daarna altijd veel dorst.
Ik ben geen dokter en ik kan u ook geen medisch advies geven. Maar noch bij mij, noch bij alle anderen hier in Antaiji zijn er de afgelopen 15 jaar enige problemen geweest. Misschien heeft het ook te maken met de hoge vochtigheidsgraad in Japan en met de vetarme, gezonde voeding waardoor het niet nodig is om steeds water tot je te nemen.
Is er medische hulp in Antaiji?
Ik ben zoals gezegd geen arts en wij hebben ook geen arts in de buurt. Anders gezegd: Ieder is hier zijn eigen arts. En: De dood geneest alle ziekten!
Om 15 km van de eerstvolgende plek verwijderd te zijn lijkt me niet zo eenvoudig. Te meer daar u een familie heeft met kleine kinderen.
Ja, dat klopt. Als zelfverzorger is het leven niet altijd eenvoudig. Velen zien dit te romantisch. Van de andere kant: Is het leven in de stad dan veel beter? Ook als je direct naast het ziekenhuis woont, zul je sterven. Mijn moeder was arts en stierf toen ze 37 was aan kanker. Wij leefden toen in de stad.
Middels zazen bereik je je natuurlijke evenwicht, Yin en Yang zijn in balans, men synchroniseert zijn autonome zenuwstelsel (zeggen de wetenschappers), kort gezegd men komt in balans. Natuurlijk niet na een of twee uur zazen, maar als men op de tanden bijt, zal het eens ervan komen. Deze ervaring alleen al is zo ongelooflijk wonderbaarlijk en voor mij het belangrijkste en meest begerenswaardige bij zazen (ook al mag men niets verwachten van zazen, wat ik eigenlijk ook niet (meer) doe). Maar in uw boek spreekt u niet of nauwelijks over dit “effect”. Terwijl het – naar mijn mening – een centrale rol speelt en het grootste geschenk is dat zazen iemand kan geven.
Op de tanden bijten brengt u niet in balans. Maar dat is niet de enige reden waarom ik neveneffecten van zazen als neveneffecten behandel. Een voorbeeld: Ik heb eens gehoord dat stellen die zich vaker een zoen geven een langere levensverwachting hebben dan de stellen die dat niet doen. Stel, ik zou mijn vrouw een zoen geven en ze vraagt me: “Waar heb ik dat aan verdiend?” Ik wil niet weten wat voor een gezicht ze zou trekken als ik zou zeggen: “Nou ja, enerzijds moet het goed zijn voor de gezondheid…” Is dat het “centrale element” van het kussen? Bij zazen is dat net zo. Ik wil niet dat de mensen zazen gaan beoefenen om het autonome zenuwstelsel te synchroniseren. Wie zazen beoefent moet eerst zijn egoïstische doelen loslaten. Als jij dan op het eind concludeert, dat zazen jou persoonlijk ook iets gebracht heeft – goed, daar heb ik niets tegen in te brengen. Als het jou echter van begin af aan om de eigen gezondheid gaat, dan moet je yoga gaan doen, naar een fitnesscentrum gaan of je tot de macrobioten wenden.
Ik mediteer ook in de lotuszit. Na 30-45 minuten krijg ik meestal hevige pijn in mijn benen, soms slapen delen van mijn benen, ik ga ervan uit dat de bloedsdoorstroming bekneld raakt. Dan wissel ik naar de halve lotuszit als ik nog langer wil mediteren of beëindig het zitten als ik tegen deze pijngrens aanloop. Is dit juist? Of moet ik gewoon proberen de pijn te negeren en me niet druk maken om de bloedsdoorstroming (en verder op de tanden bijten)? Hoe lang moet eigenlijk een zitronde bij zazen duren? Als ik het me goed herinner, doen jullie tijdens de sesshins elk uur 15 minuten kinhin. Heeft u deze pauzes ook op normale dagen als u 2 uur ‘s ochtends en 2 uur ‘s avonds mediteert? In onze zengroep doen we tijdens de sesshins 5 minuten kinhin elke 30 minuten. Is het überhaupt mogelijk om 2 tot 3 uur zazen te beoefenen zonder pauze?
Ik wil echt in geen enkel geval aanraden dat u op de tanden bijt. Maar: Als het enigszins mogelijk is, raad ik u aan gewoon de pijn te accepteren zoals deze komt. Zonder zich te bewegen, maar – en dat is belangrijk – ook zonder op de tanden te bijten en zich “door-te-vechten”. Het is erg moeilijk een middenweg te vinden tussen “niet-opgeven” en “niet bevechten”.
Ik kan me nog goed herinneren in mijn begintijd in Antaiji dat ik dacht dat ik tijdens de sesshins altijd door de hel moest gaan. De pijn in mijn benen was gewoonweg ondraaglijk! Wat mij verwonderde was dat de pijn in mijn benen weliswaar weggleed drie, vier dagen nadat de sesshin voorbij was, maar dat dan mijn kaak en tanden pijn begonnen te doen. Het duurde even voordat ik in de gaten had dat het eenvoudig daaraan lag dat ik tijdens de zazen steeds mijn tanden op elkaar beet. Dat was niet goed. We moeten proberen ons in de pijn te ontspannen of anders gezegd te ontspannen “door” de pijn heen. Deze ook niet te ontkennen maar gewoonweg aanvaarden.
Tijdens de sesshin zitten we een uur van 4.00 tot 5.00 en beoefenen vervolgens 15 minuten Kinhin gevolgd door 14 verdere periodes zazen die 45 minuten duren en onderbroken worden door 15 minuten kinhin (daarbij zijn er twee maaltijden gedurende de dag). Op normale dagen zitten we een uur van 4.00 tot 5.00, dan 10 minuten Kinhin, dan weer een uur van 5.10 tot 6.10 uur. ‘S avonds zitten we een uur, gevolgd door 10 minuten kinhin en dan weer 50 minuten zazen.
Dus langer dan 60 minuten zitten we niet. Ik zou het ook niet aanraden, dat u zichzelf iets aandoet. Probeert u gewoon door de pijn heen te ontspannen, zo goed als dat gaat. Als het niet meer gaat, dan bijt beter niet op uw tanden, maar beweeg een beetje zonder de andere aanwezigen te storen. Over ingeslapen benen hoeft u zich niet druk te maken, maar als u verkrampt, dan kan zazen blijvend letsel veroorzaken (dat is bij mij gebeurt toen ik 10 jaar geleden een groot deel van mijn gevoel in mijn linkervoet verloren ben).
Een „theoretische“ vraag: wat het denken van het niet-denken is heeft u zeer mooi verwoord in een interview met de SWR, maar wat bedoeld Dôgen als hij telkens weer zegt dat men zijn lichaam en geest moet weggooien, loslaten en dergelijke? Men zou zich bijvoorbeeld kunnen afvragen welke instantie het is wat daar loslaat.
Twee passages waarin Dôgen Zenji spreekt over dit weggooien, loslaten of ook vergeten, zijn de volgende hoofdstukken uit de Shôbôgenzô, de Genjôkôan en Shôji:
De boeddha weg doorgronden is jezelf doorgronden (De boeddha weg volgen is jezelf volgen/ De boeddha weg gaan is zelf gaan). Jezelf doorgronden (jezelf volgen/ zelf gaan) is jezelf vergeten. Jezelf vergeten is verlicht worden door de tienduizend dingen. Verlicht worden door de tienduizend dingen, wil zeggen het wegvallen van zowel je eigen alsook andermans lichaam en geest.
Dit leven-en-sterven is niets minder dan het leven van Boeddha zelf. Het verwerpen wil niets anders zeggen dan het leven van boeddha kwijt raken. Halsstarrig vasthouden aan leven-en-dood wil tevens zeggen het leven van boeddha verliezen, het handelen (werkzaam-zijn) van boeddha tot stilstand te brengen. Pas als je vrij bent van afkeer en verlangen zul je in de geest Boeddha’s zijn. Maar probeer dit niet te meten met je verstand of in woorden uit te spreken. Vergeet eenvoudigweg lichaam en geest, laat het los en storm het huis van Boeddha naar binnen. Van Boeddha uit gedragen (geleid/bewogen) word je, louter door te volgen – zonder enige krachtinspanning en mentale activiteit – vrij van leven-en-sterven, zelf tot Boeddha.
Wat hier bedoeld wordt is eenvoudigweg het volgende: Met huid en haar, hart en ziel opgaan in de momentane handeling. Eén-zijn. Gewoon-doen. Je overgeven aan de dans van het leven. Dat is het punt waarbij tijdens zazen niet langer gezegd kan worden dat “ik” zazen beoefen. Eerder zou men zeggen dat zazen zazen beoefent. Hierin komt Zen ook overeen met het Amida Boeddhisme, want er is geen onderscheid meer tussen je eigen en de andere kracht. Een Christen zou hier bijna van het werk van God spreken. Kierkegaard zocht de oplossing van zijn problemen in de “sprong in het geloof”. De vraag is natuurlijk: Hoe kan ik deze sprong maken? En het antwoord: Ik kan deze sprong niet maken, alleen als ik dit “ik” en zijn twijfels loslaat, kan de sprong gemaakt worden. Of beter gezegd: Het loslaten zelf is de sprong. Maar als “ik” losgelaten wordt, wie of wat is dan de instantie die loslaat?
In zen zou het dilemma als volgt eruit zien:
Situatie A: Normaal leef ik mijn leven in de veronderstelling dat bij alles wat ik doe, ik zelf de teugels stevig in handen heb of tenminste zou moeten hebben. Het onderscheid tussen wat ik doe en wat er gedaan wordt is duidelijk en ook tussen hetgeen mijn geest wil en hetgeen mijn lichaam wil, is vaak een groot verschil. Ik beoefen zazen. Ik doe mijn best en ik moet mezelf steeds weer overwinnen. Ik vecht tegen de pijn in mijn benen en tegen de twijfel en verveling in mijn geest. Ik bijt op mijn tanden.
Situatie B: Ik laat los en niet het “ik” maar zazen beoefent zazen. De pijn is er weliswaar nog steeds, maar is aanvaard als een deel van het leven. Ik laat los en probeer niet langer met geweld het leven te manipuleren door aan deze of gene touwtjes te trekken, maar omgekeerd geef ik mezelf over aan de leiding van het leven. De zo schijnbare, onoverwinbare muur tussen mijn wil en mijn handelen, tussen wat ik wil en wat ik moet, tussen hetgeen ik wil en wat de anderen willen, is ineens niet meer bestaand.
Uw vraag zou dan zijn: Hoe kan ik deze sprong van A naar B maken? Want om het even hoezeer ik buig en breek, ik zal altijd in situatie A blijven, zolang “ik” überhaupt als instantie naar buiten treed en zolang ik met geweld probeer om van de ene toestand in de andere te komen. Maar is er ergens een andere instantie buiten mezelf, waarop ik kan vertrouwen?
In mijn boek spreek ik over het loslaten van het loslaten. Zolang “ik” loslaat om van punt A naar punt B te gaan, kan er geen sprake zijn van echt loslaten. Het is een verbeten loslaten, dat in toestand A blijft hangen. Bij zazen is dat het moment waarop we schipperen tussen de verleiding om op onze tanden te bijten en ons door te vechten en de impuls te volgen, gewoon een kleine pauze te maken en zazen te onderbreken. Het beste is geen van beide te volgen en je gewoon met lichaam en ziel aan zazen overgeven, n’importe wat komt. Zelfs al kost het mij mijn leven. Op dat moment kunnen we concluderen dat de sprong over de zo schijnbaar onoverbrugbare afgrond allang genomen is.
Zolang we niet grijpen naar de antwoorden als “de andere kracht”, als “Amida”, “het universum” of “het leven zelf”, is het antwoord welke instantie deze sprong uiteindelijk lukt, niet te beantwoorden. Er is geen instantie achter het daadwerkelijk handelen. Daarom spreekt men in het Boeddhisme van het niet-ik en men probeert waar mogelijk ook de verleiding te weerstaan, het niet-ik te verklaren middels de werking van een andere, hogere instantie. Maar de boeddhisten zijn daarin niet zo streng. En toch zou het eigenlijk juister zijn niet te zeggen dat ik loslaat. Veeleer zou men moeten zeggen dat het loslaten loslaat. Het gebeurt gewoon. Echter: Het gebeurt niet gewoon zoals dat bij toeval het geval is, maar het gebeurt zodra we werkelijk aan de grens van onze mogelijkheden geraken en als het dan echt niet meer verder schijnt te gaan, we toch nog een of twee stappen maken. En er kan gewoonweg niet gezegd worden wie daar die een of twee stappen maakt. Als we wachten tot een ander deze voor ons maakt, dan kunnen we lang wachten (dat is hetgeen ik altijd weer probeer te verduidelijken in het artikel Adult practice). Maar als we ons bewust zijn van een instantie in ons die deze stappen maakt, dan zijn deze stappen nog altijd aan deze kant van de grens van onze mogelijkheden. Zolang ik de stappen maak, zal ik de grens niet overschrijden. Er is echter ook geen ander die ze voor me zet.
Een voorbeeld: Als u danst en u bent zich tijdens het dansen bewust van de danser in uzelf, zal uw dans niet natuurlijk en elegant zijn. U zult verkrampt zijn, het bewustzijn van uzelf (Eng. “self-consciousness”) staat u in de weg. Alleen als u zich volledig aan de muziek van het leven overgeeft, zullen uw armen en benen uit zichzelf bewegen en dan is het een echte dans. Welke “instantie” danst daar? Ik weet het niet, u zult het niet weten. Hoe lukt de sprong in de dans? Gewoon door te dansen. Excuses voor deze, vele woorden, ik weet nog niet eens of u er überhaupt iets aan heeft.
Nog eenmaal terug naar de stelling: enerzijds is een grote motivatie gevraagd tijdens het zitten (of eigenlijk altijd), namelijk de bereidheid tot het uiterste te gaan en anderzijds wordt gezegd, dat het nergens om draait. Dat is toch extreem in tegenspraak.
In tegenspraak misschien, maar is het niet ook zo met het leven in het algemeen: Het leven een zin geven, door het leven in zijn volheid te leven. Niet leven omdat het een zin heeft of ergens toe leidt. De zin echter komt pas achteraf ( als men überhaupt van een zin wil spreken) als men zich volledig aan het leven heeft overgegeven en aan de dood, dus als men het in zijn volheid leeft. In zoverre zie ik geen tegenspraak.
U waarschuwt ervoor, niet te veel te verwachten van zazen. Toch heeft u uw leven aan deze oefening gewijd.
Het is inderdaad, zoals gezegd, het beste om je geen voorstelling te maken van zazen: “Zazen is nergens goed voor”. Op deze manier probeer ik altijd de mensen af te schrikken en wacht dan geduldig, tot ze toch komen en zeggen – zoals ik het indertijd deed – “Maar ik probeer het toch gewoon eens”. Des te hoger de verwachtingen, des te groter de teleurstelling en des te minder is men in het moment aanwezig. In zazen is het belangrijk dat men hier, in dit moment is en volkomen aanwezig op het kussen. Als men echter zegt: “Ik zit om misschien over een jaar een evenwichtig mens te zijn”, dan is men niet aanwezig op het kussen, men is in gedachten al een jaar vooruit. Zo bereikt men geen evenwicht. Of: “Ik zit, om mijn kindheid te verwerken”, dan is men in gedachten twintig jaar terug, veertig jaar terug. Het gaat erom tijdens het zitten gewoon te zitten, gewoon in het moment zelf te verwijlen en niets te verwachten. Dat wil niet zeggen dat het toch zijn uitwerking heeft. Net zoals ik zeg: “Geluk schuilt daarin de situatie, zoals deze zich voordoet, te accepteren zoals deze is”. Dat wil zeggen dat je eerst eens het geluk zelf vergeet, het idee vergeet dat er nog meer zou kunnen komen. En als men dat aanvaardt, dan treedt de verandering vanzelf op. Als ik op dit moment gewoon op mijn kussen zit, natuurlijk verandert er dan iets.